-
1 hoofd
1 [lichaamsdeel] head3 [persoon] head6 [(van personen) leider, meerdere] head ⇒ chief, leader, 〈 school〉 principal (teacher), 〈 school〉 headmaster 〈 mannelijk〉, headmistress 〈 vrouwelijk〉♦voorbeelden:een hoofd groter/kleiner zijn (dan) • be a head taller/shorter (than)met een kaal/rood hoofd • bald-headed/red-faced〈 figuurlijk〉 iets het hoofd bieden • stand/face up to something 〈 moeilijkheden〉; meet, defy 〈 concurrentie, aanvallen〉het hoofd buigen • 〈 figuurlijk〉 bow one's head, give in/submit (to)het hoofd in de nek gooien • 〈 letterlijk〉 fling/throw/toss back one's head; 〈 figuurlijk〉 bristle/bridle up〈 figuurlijk〉 het hoofd laten hangen • hang one's head, be downcasthet hoofd schudden bij/over • shake one's head at/overwat hangt ons nu weer boven het hoofd? • 〈 figuurlijk〉 what's hanging over our heads now?, what's in store for us now?〈 figuurlijk〉 hij groeit mij boven het hoofd • he's leaving me behind/standingheb je geen ogen in je hoofd! • can't you look where you're going?licht/zwaar in het hoofd zijn • be light-headed, have a heavy head〈 figuurlijk〉 met zijn hoofd in de wolken lopen • have one's head in the clouds; 〈 gelukkig zijn〉 walk on airiemand een verwijt naar het hoofd slingeren • hurl a reproach at someone('s head)het succes is hem naar het hoofd gestegen • success has gone to his head〈 figuurlijk〉 hij kreeg van alles naar zijn hoofd • 〈 figuurlijk〉 he had all kinds of abuse thrown at himeen beloning op iemands hoofd zetten • put a price on someone's headmen kon er wel over de hoofden lopen • it was choc-a-bloc with peopleiemand voor het hoofd stoten • offend someoneeen hoofd hebben als een boei • have a face as red as a beetroot2 uit het blote hoofd spreken • speak ad lib/off the cuff〈 figuurlijk〉 het hoofd verliezen/niet verliezen • lose/keep one's headhij heeft veel aan zijn hoofd • he has a lot of things on his mindje bent niet goed bij je hoofd! • you're out of your (tiny) minddat is mij door het hoofd gegaan/geschoten • it slipped my mindzich iets in het hoofd zetten • get something in(to) one's headhoe haalt hij het in zijn hoofd? • where does he get such an idea?zij kreeg het in haar hoofd om • she took it into her head tozoiets komt niet in mijn hoofd op • it would never enter my head/mind to do such a thingfeiten in zijn hoofd stampen • cramde drank stijgt hem naar het hoofd • the drink is going to his headiets uit het hoofd kennen • learn something by heart/roteik zal die gekheid wel uit mijn hoofd laten • I know better than to do something crazy like thatiemand iets uit zijn hoofd praten • talk someone out of somethingdat zou ik maar uit mijn hoofd zetten • I'd forget it if I were youuit het hoofd spelen/zingen • play/sing from memoryhet hoofd koel houden • keep one's head, stay level-headedper hoofd • per head/capitaper hoofd van de bevolking • per head of (the) population〈 spreekwoord〉 zoveel hoofden, zoveel zinnen • so many men, so many opinions〈 figuurlijk〉 hij stelde zich aan het hoofd van de beweging • he assumed the leadership of the movementaan het hoofd staan van • be at the head of; 〈 leger〉 be in command of; 〈 bedrijf, departement〉 be in charge of7 hoofdbureau • head/main officehoofdingang • main entranceuit hoofde van zijn functie van/als • in his capacity as -
2 iemand te na komen
iemand te na komenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand te na komen
-
3 iemand voor het hoofd stoten
iemand voor het hoofd stotenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand voor het hoofd stoten
-
4 na
na1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:op een paar uitzonderingen na • with a few exceptionsde op één na grootste/sterkste • the second biggest/strongestde grootste componist op B na • the greatest composer after Bhet op drie na grootste bedrijf • the fourth-largest companyik neem koffie na • I'll have coffee to finish withop drie gulden na • all but three guildersde goeden niet te na gesproken • with the exception of the good ones————————na2〈 voorzetsel〉1 [achter] after2 [later dan] after♦voorbeelden:1 de ene blunder na de andere maken • make one blunder after the other/anothereen getal met drie cijfers na de komma • a figure with three decimal placesna elkaar • one after the otherna u! • after you!na drie uur is de winkel gesloten • the shop is closed after three -
5 krenken
♦voorbeelden:krenkende opmerkingen • offensive/hurtful remarkszich gekrenkt voelen • be/feel offended/hurtiemand diep krenken • deeply offend/wound someone -
6 zwaar
1 [veel wegend] heavy♦voorbeelden:zwaar wegen • weigh/count heavily, lie heavy, be importantzwaarder worden • put on/gain weighttwee pond te zwaar • two pounds overweight/too heavy3 zwaar linnen/papier • heavy quality linen/paperzwaar geschut • big/heavy gunszwaar vergif • strong poisonzware wijn • full-bodied wine5 zware ademhaling • hard breathing, wheezingeen zware bevalling • a difficult deliveryeen zware dag • a hard dayeen zwaar examen • a stiff/difficult exam〈 figuurlijk〉 hij heeft het zwaar • he's having a hard time of it, he really has it roughde tocht viel hem zwaar • the trip took it out of him6 zware tijden • hard/difficult timesiemand zwaar straffen • punish someone severely7 een zwaar ongeval • a bad/serious accidentzwaar verlies • a heavy losszwaar zondigen • sin grievously, offend deeplyII 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:het is tweemaal zo zwaar • it is twice as heavy, it weighs twice as much♦voorbeelden:1 zwaar gewond • badly/seriously/severely woundedzwaar verkouden zijn • have a bad coldiemand zwaar belasten • put stress on someone, burden someonezwaar drukken op • weigh heavily (up)onzwaar getroffen zijn • be badly/hard hitiets zwaar opnemen • take something hard -
7 stoten
2 [aanstoot geven] offend♦voorbeelden:1 zijn zinnen stoten • his sentences are halting/awkwardhet schip stootte op een klip • the ship struck a rockop een vreemd woord stoten • come across a foreign wordop moeilijkheden stoten • run into difficultiesop elkaar stoten • collide, run into each otherop/tegen iets stoten • bump into somethingtegen elkaar stoten • bump/knock against each otherII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 niet stoten! • handle with care!iemand uit de groep/de partij stoten • throw someone out of the group/partyeen vaas van de kast stoten • knock a vase off the sideboard1 [gewichtheffen] press2 [biljart] play/shoot (a ball)♦voorbeelden:IV 〈wederkerend werkwoord; zich stoten〉1 [botsen] bump (oneself)2 [zich ergeren] take offence♦voorbeelden: -
8 iemand diep krenken
iemand diep krenkendeeply offend/wound someoneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand diep krenken
-
9 iemand pijnlijk krenken
iemand pijnlijk krenkenoffend/hurt someone sorelyVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand pijnlijk krenken
-
10 pijnlijk
1 [pijn veroorzakend] painful3 [pijn lijdend] suffering4 [blijk gevend van pijn] pained5 [krenkend] painful, hurtful6 [gekwetst] pained8 [uiterst zorgvuldig] painstaking♦voorbeelden:1 een pijnlijke wond/operatie • a painful wound/operation2 een pijnlijke rug • a painful/sore backpijnlijk aanvoelen • hurt, be painfulII 〈 bijwoord〉1 [zodat pijn veroorzaakt wordt] painfully3 [zodat verdriet veroorzaakt wordt] painfully4 [als iemand die verdriet heeft] as if pained5 [op uiterst zorgvuldige wijze] painstakingly♦voorbeelden:3 iemand pijnlijk krenken • offend/hurt someone sorely
См. также в других словарях:
offend — [[t]əfe̱nd[/t]] offends, offending, offended 1) VERB If you offend someone, you say or do something rude which upsets or embarrasses them. [V n] He apologizes for his comments and says he had no intention of offending the community... [V n] The… … English dictionary
offend — of‧fend [əˈfend] verb 1. [intransitive] LAW to do something that is a crime: • What can be done to stop criminals offending again? 2. [intransitive, transitive] to make someone angry or upset: • The advertisement was never intended to offend… … Financial and business terms
offend — [ə fend′] vi. [ME offenden < OFr offendre < L offendere, to strike against < ob (see OB ) + fendere, to hit, strike: see DEFEND] 1. to break a law, religious commandment, etc.; commit a sin or crime 2. to create resentment, anger, or… … English World dictionary
offend — (v.) early 14c., to sin against (someone), from O.Fr. offendre, from L. offendere strike against, stumble, commit a fault, displease, from ob against + fendere to strike (found only in compounds). Meaning to violate (a law), to make a moral false … Etymology dictionary
offend — of|fend [əˈfend] v [Date: 1300 1400; : Old French; Origin: offendre, from Latin offendere to strike against, offend ] 1.) [I and T] to make someone angry or upset by doing or saying something that they think is rude, unkind etc ▪ His remarks… … Dictionary of contemporary English
offend — verb 1 (transitive usually passive) to make someone angry or upset: be offended: Richard was deeply offended that people thought he d faked the story. | I hope you won t be offended if I leave early. | offend sb: I m sorry; have I done something… … Longman dictionary of contemporary English
offend — verb 1) I m sorry if I offended him Syn: hurt someone s feelings, give offense to, affront, displease, upset, distress, hurt, wound; annoy, anger, exasperate, irritate, vex, pique, gall, irk, nettle … Thesaurus of popular words
offend */ — UK [əˈfend] / US verb Word forms offend : present tense I/you/we/they offend he/she/it offends present participle offending past tense offended past participle offended 1) [transitive] to make someone upset and angry by doing or saying something… … English dictionary
offend — of|fend [ ə fend ] verb * 1. ) transitive to make someone upset and angry by doing or saying something: They avoided saying anything that might offend their audience. The chairman did not seem offended by the criticism. 2. ) intransitive to… … Usage of the words and phrases in modern English
offend — I (New American Roget s College Thesaurus) v. break the law, err, wrong, sin, trespass; give offense, displease, upset, vex, provoke, hurt, aggravate, rub the wrong way; disgust; affront, spite, insult, hurt one s feelings. See illegality, pain,… … English dictionary for students
offend — verb 1) I m sorry if I offended him Syn: upset, give offence to, affront, hurt someone s feelings, insult, hurt, wound, slight 2) criminals who offend repeatedly Syn: break the law, commit a crime … Synonyms and antonyms dictionary